top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverKaraktermoord

Het juiste medicijn

Bijgewerkt op: 19 jan. 2023

De keukentafel was gedekt. Net als iedere ochtend was er gekozen voor het grijze tafelkleed. Deze paste het best bij de gordijnen van het keukenraam. Dit raam was voorzien van een prachtig eikenhouten blad. Zo eentje waar in tekenfilms vers gebakken taarten op konden afkoelen. Er stonden nu twee doorzichtige glaasjes op met beide een pil op de bodem. Het medicijn was broos en stoffig. Het leek ver over datum, achterhaald, hardnekkig en het had een besmettelijke kleur die deed denken aan oude bakstenen van een huis dat al lang gesloopt had moeten worden.


Duidelijk was het belang van deze pillen, want beide heren slikten ze iedere morgen. Wanneer de lijven waren geboend en verpakt in het meest kostbare garen werd het ontbijt genoten aan dat grijze tafelkleed. Als de kranten waren gelezen en de gezichten gedept met servetten, kwamen ze omhoog van hun stoel. Synchroon schoven de houten poten over de zwart-grijs geblokte keukenvloer. De kranten werden gevouwen en gedeponeerd in de rieten mand naast de ijskast. Dan werd toenadering gezocht met het medicijn. Het werd een aantal keer in het rond gedraaid, geïnspecteerd en vervolgens, met een beetje tegenzin, doorgeslikt.

Vanochtend was als elke andere dag en de eerste woorden werden pas gesproken toen de pil met zijn bakstenen schil de slokdarm was afgedaald. Heer A. sprak ze, na hij zekergesteld had, dat het er niet teveel waren.

“De uitslagen? Zijn ze binnen?”

“Ik zal ze bekijken, vul jij het medicijn bij?” antwoordde Heer B.

Beide heren knikten. Heer B. liep richting de deur en liet, op het moment dat hij de gang instapte, zijn kin op de borst vallen. Zo passeerde hij de schilderijen die aan de muur hingen en liep het kombofje binnen. De ruimte was leeg op een grote printer na die tegen de achterwand was opgesteld. De wanden waren oranje en ruw van oude bakstenen. Op dat moment begon het apparaat te ratelen en kwamen de uitslagen tevoorschijn. Na afscheuren en opvouwen verliet Heer B. het kombof. Op de gang stopte hij, draaide zich vijfenveertig graden om zijn as en keek op. Pa en ma keken terug, elk vanaf hun eigen doek. Hij blies wat stof van ma en hing pa recht.

“We zitten nog op honderd procent, Heer A.” zei Heer B. toen hij de keuken in liep. Antwoord kwam er niet. Heer A. had een lege pot in zijn handen. Zijn leven lang had hij iedere morgen de meest rechter kast boven het aanrecht geopend, en daar had elke ochtend die pot gestaan, gevuld met het oranje medicijn. Deze ochtend had de pot vreemd aangevoeld en bleek leeg. Een aantal keer had hij de pot gesloten en opnieuw geopend, maar nog was hij leeg.

“Het is op,” zei hij.

“Het is op?”

“Ja, het medicijn.”

“Dat kan niet.”

“Toch is de pot leeg, het is op.”

“Nee, dat is het niet,” antwoordde Heer B toen hij naast hem kwam staan en in de lege pot tuurde. Hij zette zijn handen in zijn zij en opende de meest rechter kast. Hij keek naar binnen en vond niks. Toen sloot hij het deurtje en keek terug in de pot.

“Dat is het niet,” herhaalde hij toen hij zijn hand op de opening legde en Heer A. aankeek. Heer A. schudde zijn hoofd.

“Dat is het niet,” zei hij instemmend. De pot verdween in de kast en voor het eerst bleven de twee doorzichtige bekertjes op het eikenhouten blad voor het keukenraam, leeg.


De volgende ochtend zaten de heren aan de keukentafel. Het was een ochtend als iedere andere ochtend. De lijven waren geboend en verpakt in exceptionele kwaliteit garen. De keukentafel was gedekt en de eerste zonnestralen van de dag glommen in het zilveren bestek. Krakend beet Heer A. in het laatste stuk toast. Het laatste stukje liet hij liggen. Toen werden de kranten gevouwen en werd de tafel afgeruimd. Beide heren stonden voor het keukenraam en pakten een leeg doorzichtig bekertje. Ze staarden even in die leegheid en zette toen toch de rand aan de lippen zonder een oranje pil te slikken.

“De uitslagen? Zijn ze binnen?” vroeg Heer A.

“Ik zal ze bekijken, vul jij…” Even bleef het stil.

“Ja,” zei Heer A.

Heer B. knikte en liep de gang op. Toen hij voor de printer stond duwde hij zijn hand op zijn onderbuik.

“Hmm,” zei hij. Er borrelde iets maar hij wist niet wat het was. Ratelend kwam de printer op gang en niet veel later kwam Heer B. de keuken weer ingelopen, het rapport in één hand, zijn onderbuik tegen de ander.

“Honderd procent, Heer A.” zei hij. Heer A. knikte en keek naar de hand van Heer B. die nog steeds op zijn onderbuik lag. Bedenkelijk hief hij een wenkbrauw op. Snel trok Heer B. zijn hand vrij en gaf het rapport aan.

“Honderd procent,” mompelde Heer A. toen hij de voordeur opende.

“Honderd procent,” zei Heer B. toen hij naar buiten liep.


Iedere morgen wanneer Heer B. de keuken binnenkwam was de tafel gedekt. Dat was al zo toen hij nog een klein jongetje was. Heer A. was toen nog zijn oudere broer. Hij ging zitten aan de gedekte tafel en wilde zijn krant openslaan maar iets weerhield hem ervan. Hij keek naar zijn bord en kneep zijn oogleden samen. Het was zijn vork. Hij lag ondersteboven. Hij pakte het op en bekeek Heer A. die aan tafel kwam. Toen hij de vork omdraaide en terug naast zijn bord legde viel zijn blik op, op alles! Alles was grijs. De muren, de vloer, zelfs Heer A. tegenover hem. Met een vragend gezicht bleef hij hem aangapen.

“Hoe heb je geslapen?” zei Heer A. terwijl hij zijn krant opensloeg. Heer B. moest zichzelf even knijpen, er was nog nooit gesproken voor het slikken van de eerste pil.

“Ik had een hoogst merkwaardige droom,” zei hij toen.

“Over?”

“Jou.”

“Mij?”

“Jou, en papa.”

Heer A. keek boven zijn krant uit.

“Pap?” vroeg hij.

“Ja, jou en pa. Toen we nog klein waren.”

Hij duwde zijn hand op zijn onderbuik. Er borrelde iets, maar na wat gerommel bleef het stil. Toen sloeg Heer B. ook zijn krant open. Hij at zijn toast en liet het laatste stukje op zijn bord liggen. De tafel werd afgeruimd en opnieuw lagen er geen oranje pillen in de bekers bij het keukenraam. Toch werden ze met dezelfde gezonde tegenzin aan de lippen gezet.

Heer B. ging de uitslagen halen en passeerde de schilderijen in de gang. Hij zag het gezicht van pa en ma vanuit zijn ooghoeken en voelde hoe het zijn kin naar de grond trok. “Achtennegentig procent,” las hij.

“De uitslag is achtennegentig procent vandaag,” zei hij eenmaal terug in de keuken.

“Achtennegentig procent?” zei Heer A. Hij oogde zichzelf maar er was iets anders. Zijn huid had dezelfde grijze kleur, zijn pak zat keurig en zijn haren waren glad gekamd. Maar het licht van de ochtendzon deed iets weerspiegelen in zijn ooghoek. Heer B. kon zijn blik er niet vanaf houden. Hij had nog nooit zoiets gezien. Met zijn vinger wees hij ernaar tot hij het aanraakte. Het voelde nat. Geschrokken trok hij zijn vinger terug. Er biggelde een druppel water vanuit het oog van Heer A. naar beneden. Het trok een sluier van kleur achter zich aan, zo zijn wang over.

“Is er iets mis?” vroeg Heer A. die aan zijn wang voelde.

“Het is,” zei Heer B. die een stap naar achteren deed en richting de voordeur schuifelde. “Tijd om te gaan.”

“Maar, we hebben geen honderd procent. Kunnen we ons zo wel tonen buiten?”

Heer B. moest hier even op kauwen voor hij antwoord gaf: “We zitten er maar twee procent naast, dat moet te doen zijn. Misschien is het wel verstandig wat op de achtergrond te blijven op kantoor vandaag. Ons wat minder te laten zien.”

Heer A. knikte instemmend. Toen verlieten ze het huis.

De volgende ochtend stond Heer B. het lijf te boenen onder de douche, net als iedere ochtend. Al zolang als hij zich kon herinneren waste hij zich onder die douche. Niet zijn hele leven, realiseerde hij zich toen. Ook hij was ooit kind geweest, dat kon niet anders. Toen herinnerde hij zich het. Als kleine jongen was het ma die hem iedere dag had gewassen. Ze boende harder dan hij, wist hij toen hij zijn grijze huid bekeek.

“Het ergste zal ik er nooit vanaf kunnen wassen,” kon ze zeggen. “Er blijft altijd een beetje van hem aan je zitten.” Ze had veel te vertellen over de walgelijkheid van mannen en dat deed ze dan ook vaak. Hij hoorde haar boze stem nog van de tegels galmen.

Grijs water regende neer op zijn grijze huid. Zijn onderbuik borrelde weer, de hele nacht had het hem uit zijn slaap gehouden, maar de ochtend was het hem bespaard gebleven. Tot nu. Het borrelen werd snel erger. Het was nu echt niet meer te houden. Hij keek naar beneden, naar zijn kruis. Met een vinger duwde hij op het apparaat dat het leven van ma zo had vergald. Verstard bleef hij kijken.

“Het is helemaal geen wapen,” mompelde hij toen het borrelende gevoel in zijn onderbuik omhoog kroop. Een vreselijke misselijkheid explodeerde in zijn keel en een fontein aan kleur spuwde zo over zijn onderstel. Waar de huid vanaf zijn heupen diep grijs was geweest, had het nu meer kleuren dan hij ooit had gezien. De kleuren kropen door elkaar als gekleurd hars en schenen fel. Hij raakte het aan met zijn grijze vinger die meteen dezelfde kleuren overnam.

“Het is geen wapen!” schreeuwde hij. “Het is geen wapen!” Zo sprong hij op en neer in de douche. Toen tekende hij met z’n gekleurde vinger een streep op de grijze wandtegels. Even bleven de kleuren staan, tot hij de stem van ma hoorde. Het leek wel uit de tegels te komen. Met de geluiden verdwenen de kleuren in het grijs, alsof ze weg zakten in grijze modder. Dat beviel hem slecht.

Hij trok de douchekraan van de muur en gooide deze tegen de grijze tegels. Hij pakte de kraan van de vloer en sloeg op elke grijze tegel die hij kon vinden. Net zo lang tot er geen vorm meer in de kraan te herkennen was. Met zijn handen boven zijn hoofd vierde hij iets waarvan hij niet wist wat het was. Hij trapte de douchedeur open die in duizend stukken uit elkaar spatte en ging voor de spiegel staan.

Op dat moment stormde Heer A. de badkamer binnen met een brandblusser in zijn hand. Hij keek geschrokken om zich heen.

“Wat is er aan de hand!” schreeuwde hij. Toen hij Heer B. naakt voor de spiegel zag staan met gekleurd onderstel liet hij de brandblusser vallen en bedekte zijn ogen.

“Je bent naakt!” schreeuwde hij.

“Ja!” riep Heer B. lachend.


De sfeer aan de ontbijttafel was anders die ochtend. Een stroom water kwam de keukenvloer op en trok zich uit over de grijze vloertegels. Heer A. tilde verbaasd een schoen van de vloer en bekeek de druppels die er vanaf lekten.

“Waar komt dat water vandaan?” vroeg hij.

“Ik heb de douchekraan gemolesteerd,” zei Heer B. die zijn krant las.

“Maar, die is toch niet stuk nu?”

Met wat gefrommel sloeg Heer B. de volgende pagina open, “zeker wel.”

“Maar…” zijn hand begon te beven. Snel liet hij zijn eigen krant vallen en verborg de trillende hand.

Hij boog over tafel en fluisterde: “Wat als pa dat ziet?”

Hij stond zo snel van tafel op dat zijn keukenstoel achterover viel. Hij schrok van het geluid en maakte een vreemde sprong. Na een aantal nutteloze stappen wreef hij over zijn hoofd tot hem opviel hoe koud en hard het voelde, die kop. Het leek wel een aanbeeld. Eentje waar pa heel wat tikken op had gegeven voor het koud en hard genoeg was om te werken. Pa werkte. Altijd werkte hij herinnerde Heer A. zich. Boos kwam hij dan thuis en vertelde hem het belang van goed werk. Dan dronk hij bier en gaf zijn kritiek op de tekeningen die hij die dag gemaakt had. Mannen mochten niet dansen en als hij nog één keer zoiets iets zou tekenen kon hij een pak slaag verwachten. Toen hij in tranen uitbarstte kreeg hij dat pak slaag meteen maar.

De herinneringen deden pijn aan zijn hoofd. Hij draaide nu rond zijn as als een hond op jacht naar zijn eigen staart. Toen hij het geschreeuw van pa in zijn oren zat was, zette hij zijn nagels in de grijze huid boven zijn oorschelpen en trok. Kleur spoot uit zijn wangen. Toen trok hij de rest van de grijze schil rond zijn hoofd los. Een kanonslag van kleur wierp hem op zijn achterste met zijn hoofd in zijn nek. De kleuren bleven uit zijn hoofd spuiten als uit een gebroken waterleiding. Het regende neer op zijn bovenlijf en spoot tegen het plafond. Toen de kleuren langzamer vloeiden stond hij op en bekeek zijn handen.

“M’n hoofd is geen werkplaats,” zei hij. “Het is geen werkplaats!” zo danste hij de keuken rond. Hij smeerde de kleuren aan de ijskast, aan het aanrecht en aan de tafel. Al snel merkte hij op dat de kleuren daar werden verteerd door de grijzigheid. Dit beviel hem allerminst.

Hij sloeg met zijn voorhoofd dwars door de deur van de koelkast heen. Toen hij zijn kop losgetrokken had uit de breuk wrikte hij de deur uit zijn scharnieren en sloeg hiermee de rest van de kasten aan gruzelementen. Toen hoorden ze de printer ratelen.

“Ik pak het wel!” riep Heer A.

“Ja, doe het!” riep Heer B. met een glimlach.

Heer A. rende naar de kombof. In de gang spetterde water op bij elke stap. De printer ratelde verder en Heer A. trok de pagina’s los.

“Zestig procent!” riep hij, eenmaal terug in de keuken. Kleuren druppelden op het rapport.

Heer B. keek op van zijn krant. “Dat meen je niet. Zestig procent nog?”

Heer A. knikte. Heer B. gooide zijn krant weg en stond op. Hij pakte zijn stoel en smeet deze zo door het grijze keukenraam naar buiten.

“Niet voor lang!’ Gekleurd licht viel binnen maar verdween in de grijze vloertegels. Heer B. sprong op het keukenblad en schopte de laatste stukken glas uit het kozijn. Hij schudde zijn gekleurde onderkant en wurmde zich het raam uit. Heer A. maakte een aantal sierlijke passen, sprong toen op het aanrecht en verdween ook door het raam.


Vogels floten een bijzonder lied en de geur van vers gemaaid gras trapte de dag af.

Heer B. zat met gespitste oren te luisteren aan de keukentafel. Twee kranten lagen op de mat, onberoerd.

“Ik ben verliefd,” zei hij. Een vrouw glimmend van regenboogkleuren zat naast hem in een grijze ochtendjas. “Op iedereen!” zei hij toen hij zijn arm sloeg om de mannelijke figuur van regenboogkleuren die aan de andere kant zat.

“Ik weet wat ik wil worden,” zei Heer A. die tapdansend op de keukenvloer stond. “Acteur! En ik wil in een band spelen. En, de verpleging in of kunst maken, zonder er ooit iets mee te verdienen. En ik vind kapitalisme helemaal niet zo’n goed idee, eigenlijk. Misschien werk ik wel nooit meer. Wie weet schrijf ik daar wel wat over!”

Toen hoorden ze het ratelen van de printer. Heer A. sprong over tafel en dook de gang door op zijn buik. Hij rukte het rapport los van de printer en kwam kletsnat weer terug de keuken binnen.

“Twintig procent!” riep hij.

“Hoe is het mogelijk!” riep Heer B. toen hij de ontbijttafel op zijn kant gooide en een tafelpoot los brak. Met de poot sloeg hij het aanrecht in tweeën. Hij gooide het ding achter zich neer en zoende de man van kleur. De kleurvrouw sprong er bovenop en samen sausten ze heel wat grijzigheid de keuken uit.

Heer A. pakte een hamer uit een la en begon de grijze vloertegels los te slaan. Elke tegel die hij los kreeg smeet hij de gang in, mikkend op één van de schilderijen. Die dag bleven ze thuis.


Het was wellicht wat uit de hand gelopen, maar er moest ook zoveel uit! Dagen duurde het, maar eindelijk was het stuk. Uitgeput lagen ze in de ravage van wat hun ouderlijk huis was geweest. Een hoop puin waar her en der water uit gebroken leidingen spoot. Blauwe vonken sprongen uit de printer die een laatste blad uitspuugde.

“Tien procent,” zei Heer A. die volledig in kleur was veranderd. Hij had een fototoestel om zijn nek hangen. Een schilderij van pa stond opgesteld op een stapel stenen waar ooit de gang was geweest. Eentje van ma stond ernaast.

“Hoe kan dat nou?” zei Heer B die een en al kleur was en met zijn handen achter zijn hoofd gevouwen in de zon lag.

Heer A. propte het rapport op en gooide het over zijn schouder.

“Blijven toch je kinderen,” zei hij terwijl hij zijn schouders optrok. Toen trapte hij de printer op zijn kant. Onder de printer lag een pot met oranje pillen.

“Er waren nog pillen!” riep hij.

“Hij keek op de onderkant waar de patiëntinformatie stond.”

“Oh,” zei hij.

“Wat oh?”

“Deze was van pa en ma.”

“Oh,” zei Heer B.

“Wat waren dat voor mensen eigenlijk?” vroeg hij toen hij zijn zonnebril af deed.

“Wie?”

“De ouders van pa en ma?”

“Die hebben de oorlog nog meegemaakt. Allebei zo hard als een spijker.”

“Hmm,” zei Heer A. “Ook vast niet makkelijk geweest dan.”

“Nee, denk het ook niet.”

Toen liep Heer A. naar Heer B. en maakte een foto van hen beide. Ratelend kwam die uit de onderkant rollen. Deze plakte hij tussen de schilderijen van pa en ma. Hij tekende met zijn gekleurde vinger de twee schilderijen en de foto om tot een schunnig geheel.

“Als je pa een lul is en je moeder een kut, wordt je dus geen ster,” zei hij glimlachend.

Heer B. kwam naast hem staan en sloeg een arm om hem heen.

“Nee,” lachte hij. “Misschien niet.” Toen keken ze elkaar aan.

“En wat nu?”


50 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Alsace

Het gesprek loopt goed omdat ik niet van plan ben om lang door te praten. Hij stelt voor om op de kinderboerderij af te spreken maar dat sla ik af. We wisselen oprechte vragen en antwoorden af met o

Almere

Om in Almere-Oostvaarders te komen moet je geduld hebben. Er zijn heel veel stations in Almere en een sprinter stopt op al die stations voordat Oostvaarders aan de beurt is, tenzij je vanaf Lelystad k

bottom of page